Een paar jaar geleden hoorde ik voor het eerst het begrip “net-nietje“. Dat kan iemand blijkbaar zijn, een “net-nietje”. Iemand stelt bíjna iets voor, maar nét niet voldoende om de eindstreep te halen, nét niet goed genoeg voor de hoofdprijs. Pijnlijk dichtbij de mogelijkheid zich op enigerlei wijze te onderscheiden maar helaas schiet hij nét iets tekort.
Zelden heb ik over een mens zo’n meedogenloos oordeel horen vellen als met de term “net-nietje”. Beter nog kan iemand het helemáál niet zijn, dan nét niet. Dan is diegene gewoon één van ‘ons’. Als “net-nietje” is hij toch een beetje een treurig geval…want hij heeft kunnen snuffelen aan de heerlijke geur van succes…dat heerlijks heeft hij zich in het vooruitzicht gesteld…maar dan zwaait het zwaard des oordeels en valt hij pijnlijk terug naar aardse proporties. Tot hilariteit van zijn toeschouwers, of op z’n best tot medelijden. Met pek en veren gaat hij voortaan door de straten.
De moderne arena met bloeddorstig publiek bevindt zich thuis, op de bank voor de televisie. Ik ken het uit eigen ervaring. Hele rijen potentiële talenten worden me in allerlei competitieve programma’s ter vergelijking aangeboden. Uit mijn eigen schaduw kruipt een harteloze veroordeler tevoorschijn die met het grootste gemak mensen afserveert. Argeloze gelukzoekers op de TV worden gewogen en te licht bevonden. Dit geeft een merkwaardig soort geruststelling. Gelukkig, zíj stellen ook niet zoveel voor…
Toch raakt het begrip “net-nietje” mij vooral omdat ik mijzelf er in meen te herkennen. Ik voel me pijnlijk aangesproken, ook als het niet over mij gaat. Een latent gevoel van tekortschieten wordt actueel. Des te geruststellender lijkt het te zijn als anderen ook in hun beperkingen blijven hangen en des te verontrustender als anderen moeiteloos in grootsheid leven.
Ik zeg: lijkt het te zijn. Dit soort gevoelens camoufleert een grote leegte. Want eigenlijk word ik erg ongelukkig van dit patroon van oordelen en klein houden. Het sluit me volledig af van mijn eigen hart, mijn wezen. Dát is pas pijnlijk. Het veroordelen van anderen correspondeert volledig met het veroordelen van mijzelf. Andersom: hoe zou ik anderen hun grootsheid kunnen misgunnen als ik mijzelf helemaal aanvaard, waardeer, de ruimte geef?
Liefde begint bij zelfliefde. Als ik allereerst van deze persoon hier houd kan ik mijn hart openen naar iedereen. Dan is er geen competitie. Alleen maar een rijke verscheidenheid aan gaven. De bloei van anderen staat mijn bloei niet in de weg maar nodigt daartoe juist uit.
“Net-nietjes” bestaan niet. Ze zijn een bedenksel van mijn angstige ego. Net niet of net wél, mijn hart kent geen onderscheid. Het geeft.